“Wat een gekkenhuis. Niet normaal. Ieder jaar hetzelfde. Ik ben echt toe aan mijn kerstvakantie.” De twee broers Fred en Arnold van Gasteren, zitten na de kerstbruch met het personeel, even samen in de directiekamer van hun bedrijfspand. Iedereen is al naar huis. Hun getrouwe duizendpoter Loes, heeft nog waarschuwend gezegd dat ze het alarm niet moeten vergeten.
Dat was voor Fred het moment om de fles cognac uit de kast te halen. “Dit worden de laatste twee glazen uit de laatste fles van pa,” zegt hij, terwijl hij de glazen vult. “Hij lijkt steeds verder weg.” Dan zwijgen ze, beiden verdiept in hun eigen gedachten. Ze leiden sinds twee jaren samen het familiebedrijf. Een bouwbedrijf. Bouwen is hen met de paplepel ingegeven. Wij bouwen graag gebouwen waar mensen later met liefde in wonen en werken, zei hun vader Frits altijd. En hij citeerde daarmee zijn vader. Ze bouwen luxe woningen maar ook bedrijfshallen en ze realiseren spraakmakende renovaties. Hun vader Frits is twee jaar geleden onverwachts overleden op de wintersportvakantie. Ze waren er met zijn allen bij. De hele familie op de lange latten. Dat is een van de familietradities. Hij kreeg daar een hartinfarct. Direct dood. Hij was nog geen zestig jaar. Een boom van een vent, nog nooit een dag ziek geweest. Hun moeder was in shock, eigenlijk begint ze nu pas weer een beetje de oude te worden. Daar had ze veel tijd voor nodig en ze kon er zeker geen zakelijke beslommeringen bij hebben.
“Weet je wat het is Arnold?” vraagt Fred. “Ik realiseer me dat ik door die abrupte wending in ons leven, nooit heb kunnen vragen of jij wel in de zaak wilde. Je was pas net klaar in Delft, misschien wilde je wel een eigen architectenbureau. We hadden er nog nooit “echt” over gesproken. We dachten dat we nog alle tijd hadden. Pa zinspeelde er wel eens op, Van Gasteren en Zonen, maar meer ook niet. Toen Pa weg viel, kon ik het absoluut niet alleen aan. In zekere zin waren we mamma ook kwijt. Er viel zeker bij de financiële administratie een gat. Ik kon niet anders dan van jou vragen om me te helpen. Het was een noodsituatie. “Ja, “ antwoordt Arnold, “ Ik weet het. Zo gaan die dingen. Wat er ook gebeurt, het bedrijf gaat dóór en in zekere zin ook vóór. De medewerkers, leveranciers en zeker ook de afnemers, alle stakeholders rekenen daar op. Maar zit er maar niet over in, grote broer, ik heb het hier geweldig naar mijn zin.”
“Toch, “ filosofeert Fred verder: “Hebben we ook niets geregeld als er wat met één van ons gebeurt of erger nog met ons beiden.” “Is dat jouw kerstgedachte? Dat belooft wat!” probeert Arnold wat luchtig. “Nee, Arnold, ik meen het. We moeten er iets aan doen. Ik sprak onlangs iemand, die een noodopvolgingsplan had gemaakt. Daarin bepaal je onder andere, wat er moet gebeuren als je tijdelijk of voorgoed uitvalt. Wie de eerste aanspreekpunten zijn en waarop gelet dient te worden. Je kunt de mensen die je geschikt daarvoor vindt, vooraf vragen of ze hun medewerking willen verlenen. Het is zoiets als een voogd voor je kinderen. Dat regel je toch ook?” Fred’s stem klinkt indringend.
Arnold antwoordt bedachtzaam: “Je hebt gelijk. Zo had ik er niet naar gekeken. Laten we er met de vrije dagen in ieder geval eens serieus over praten. Het kan een hoop ellende schelen in een tijd dat je absoluut niet zit te wachten op nog meer ellende. Daar weten wij alles van.”
“Ja, daar weten wij alles van. Daarom zeg ik het juist.”
Jeannette van den Ingh van Wijk
Adviseur familiebedrijven en bedrijfsfamilies
Ook te lezen op www.fambizz.nl/noodopvolgingsplan/