Lodewijk de Graaf zit achter zijn bureau en staart voor zich uit. In het kantoor zindert het nog na van de knallende deur en de briesende woorden van Louis, zijn jongste zoon. “Je trekt Harold voor. Altijd. Naar mij luister je niet. Nooit. Jij en Harold spelen onder een hoedje. Ik doe hier voor spek en bonen mee. Je neemt mij niet serieus.”
Louis was als kind al een driftig, opvliegend ventje geweest. Anders dan Harold. Maar of hij Harold heeft voorgetrokken? Harold moest ook onderaan de ladder beginnen. Gewoon net als iedereen. Geen uitzonderingen omdat je familie bent. Familie is familie en bedrijf is bedrijf.
Later die morgen loopt hij bij Harold binnen. “Heb jij Louis al gesproken?” Harold knikt met ‘wetende’ ogen. “Ja pa, daar moet je wat mee.” “Daar moet ik iets mee? Hoezo?” Lodewijks stem is net een fractie hoger, als je hem kent, weet je dat hij zich opwindt. “Pa, ik ga het er nu niet met je over hebben. Ik ben druk. Maar zo gaat het niet langer. Je zult iets moeten doen. Jij loopt hier rond als directeur en thuis wil je het niet over de zaak hebben. Prima, dat is jouw gedragscode. Maar ondertussen loopt Louis helemaal vast.”
“Wat bedoel je nou weer met ‘hier loop je rond als directeur’? “Ik ben druk, pa.” Harold richt zich op zijn computerscherm. Maar Lodewijk geeft niet op: “Dus jij vindt dat ik Louis geen eerlijke kans geef? Ik doe met hem toch niets anders dan met jou?” “Om te beginnen zit er tien jaar tussen Louis en mij, er is hier veel veranderd. Jij en ik hebben van meet af aan samen kunnen werken. Voor mij had je alle tijd. Toen was de zaak nog een stuk kleiner. Wanneer zie je Louis nu zakelijk? Wat heb je zakelijk met hem te maken? Je agenda loopt over en daar staat geen tijd in gereserveerd voor hem. Wij hadden iedere dag contact. En Fred ter Beek, voor wie Louis nu al een jaar werkt, is misschien een uitstekende inkoper, maar hij is niet subtiel. En hij is zeker geen fan van familieleden. Daar weet ik nog alles van.“
Lodewijk is neergeploft op de stoel tegenover Harold. “Zit Louis al weer een jaar bij ter Beek?” “Pa, dat weet je donders goed.” Ze zwijgen. “Weet je wat het is pa, als jij geen tijd maakt voor Louis, dan raak je hem kwijt. Ik weet dat het je bedoeling niet is, maar het gebeurt wel.” “Maar ik kan hem toch niet voortrekken? Ik wil geen uitzonderingsposities creëren. Dat geeft absoluut weerstand bij de rest van de medewerkers. Ik heb altijd gezegd; Familie is familie en bedrijf is bedrijf, en dat blijf ik zeggen. Op de zaak praten we over het bedrijf en thuis zijn we gewoon familie.”
Harold kijkt zijn vader serieus aan. “Ga je gang, maar er is ook een andere manier. Je kunt ook op een andere manier met ons in gesprek gaan, buiten de zaak en niet thuis aan de keukentafel. Er zijn zoveel vragen. Niet alleen bij Louis, ook bij mij.” Weer is het doodstil in het kantoor. Lodewijk de Graaf kijkt ver weg uit het venster. Zijn vingers trommelen op het bureaublad. “Kijk,” zegt Harold, “we kunnen met elkaar in gesprek gaan als een ‘familietafel’. Onder leiding van een professionele gespreksleider. Iemand begeleidt de tafel om een open gesprek te krijgen. Daar kun je de cultuurwaarden van het bedrijf en van de familie met elkaar toetsen, vergelijken en uitdokteren wat we precies willen; hoe willen we samenwerken en welke gedragscodes gelden er in onze familie. In het bedrijf worden we meer als éénheid zichtbaar. Als de bedrijfsfamilie van dit familiebedrijf.”
Hij wijst Lodewijk op een site op zijn computer. Lodewijks ogen vliegen over het beeldscherm. “Ja”, zegt hij, “dat is misschien wel iets. Ik zal eens bellen met die mensen.” Hij noteert het telefoonnummer in zijn agenda en staat op. Bij de deur blijft hij nog even staan. “Dus jij denkt echt, dat we het nu met Louis anders moeten doen, als toen met jou?” “Ja, zegt Harold, “dat vind ik echt. Het gaat niet alleen over Louis zijn toekomst, maar ook over de mijne. En ik zou het graag samen met mijn jongere broer doen. Echt.”
Jeannette van den Ingh van Wijk